Thema's

Onderwijs

Talentontwikkeling en achterstandsbestrijding

Ongeveer 20% van de peuters krijgt een VVE-indicatie

Sinds 2014 wordt op het consultatiebureau gekeken of kinderen een taal- en/of ontwikkelingsrisico lopen. Zo'n risico kan in kenmerken van de ouders liggen (bijv. een laag opleidingsniveau of psychische problemen) maar ook in het kind zelf (bijv. omdat de spraakontwikkeling achterblijft). Is dat het geval, dan krijgt zo'n kind een indicatie voor- of vroegschoolse-educatie (VVE). Hij/zij komt in aanmerking voor een gesubsidieerde plaats op een peutergroep. Bovendien kunnen kinderen met een indicatie de peutergroep een extra dagdeel bezoeken. Alle peutergroepen in Nijmegen bieden een speciaal VVE-programma aan. Ook sommige kinderdagverblijven hebben zo'n programma.

Het aandeel van alle 2-3 jarigen dat van de GGD een VVE-indicatie heeft gekregen schommelt rond de 20%. Het hoogste aandeel geïdiceerden werd gezien in 2022 (22%), in april 2025 heeft 19% van de peuters een indicatie.


Figuur: Aandeel peuters met VVE-indicatie naar leeftijd, 2017-2025. Bron: registratie GGD.

Het aandeel peuters met een VVE-indicatie neemt toe naarmate het kind iets ouder wordt. Soms kan pas op iets oudere leeftijd vastgesteld worden dat er sprake is van een ontwikkelingsrisico. Ook kan het gebeuren dat een kind een afspraak op het consultatiebureau mist en daardoor pas wat later een indicatie krijgt.
Bij de 3-jarigen heeft 22% van de peuters een VVE-indicatie. In absolute cijfers hebben we het dan over zo’n 350 tot 400 kinderen per leeftijdsjaar.

Het aandeel peuters dat een VVE-indicatie heeft loopt sterk uiteen tussen de Nijmeegse wijken:

  • In Nijmegen-Oost, -Midden en -Noord wonen relatief erg weinig peuters met een indicatie.
  • In Dukenburg en Lindenholt zijn de aandelen geïndiceerde kinderen het hoogst, tot rond of zelfs boven 50%.
  • Ook in Hatert is het aandelen peuters met een indicatie relatief hoog.


Figuur: % peuters met een VVE-indicatie, apr 2025. Bron: GGD.

In 2018/2019 is de gemeente Nijmegen gestart met een systeem om subsidie voor peuters met een VVE-indicatie te verstrekken (Peutermonitor). Dit systeem brengt in beeld hoeveel van de geïndiceerde peuters gebruik maken van een VVE-aanbod.


Figuur: % geindiceerde peuters naar leeftijd in maanden dat bereikt wordt met VVE-aanbod. Bron: Peutermonitor.

Het overall-percentage van geïndiceerde peuters dat bereikt wordt schommelt tussen de 85 en 95%. Bij de wat oudere peuters (30-48 maanden) ligt het bereik wat boven het gemiddelde en zijn de schommelingen veel kleiner dan bij de groep peuters tussen 24 en 29 maanden. Deze laatste groep is logischerwijze veel kleiner: de uitgangsgroep is kleiner (een half geboortejaar versus 1,5 geboortejaar bij de peuters 30-48 maanden) en het aandeel waarvan de GGD al heeft kunnen vaststellen dat ze een ontwikkelingsrisico lopen is ook kleiner. Meestal is de groep geïndiceerde jonge peuters rond de 125 groot. In een kleine groep zijn de schommelingen vaak heftiger dan in een grotere groep.

Vanaf schooljaar 2019/2020 nieuwe achterstandsindicator in het basisonderwijs

Met ingang van het schooljaar 2019/2020 hanteert het Ministerie van Onderwijs een nieuwe achterstandsindicator. In de oude gewichtenregeling bepaalden de scholen per kind of er sprake was van risico op onderwijsachterstand aan de hand van een regel waarin het opleidingsniveau van de ouders heel belangrijk was.
In de nieuwe achterstandsindicator bepaalt het CBS per kind en school in welke mate er sprake is van risico op onderwijsachterstand. Het CBS baseert zich daarbij op het opleidingsniveau van de ouders, het herkomstland van de moeder, de verblijfsduur van de moeder in Nederland en deelname aan de schuldsanering.

Volgens de nieuwe achterstandsindicator is het aandeel kinderen met een achterstandsrisico in Nijmegen iets boven gemiddeld: in Nijmegen hoort 17% van de basisscholieren tot de 15% van de Nederlandse basisscholieren met het hoogste risico op onderwijsachterstand. Het aandeel in de overige kennissteden varieert, er is geen sprake van een patroon.


figuur: aandeel BO-leerlingen dat hoort tot 15% Nederlandse leerlingen met hoogste kans op onderwijsachterstand. Bron: dashboard onderwijskansen CBS, peildatum 2024.

Binnen Nijmegen gekeken zijn de sterkste concentraties van kinderen met een hoog risico op onderwijsachterstand in Hatert, Neerbosch-Oost, Dukenburg en Lindenholt. Ook Nijeveld en de Biezen/Wolfskuil scoren hoog.


figuur: Concentratie leerlingen met risico op onderwijsachterstand. Bron: dashboard onderwijskansen CBS, peildatum 2024.

De 11 Nijmeegse basisscholen, die tot de 15% van de Nederlandse basisscholen horen met de meeste leerlingen met risico op onderwijsachterstanden, zijn over het algemeen te vinden bij deze concentraties.


Figuur: Nijmeegse scholen naar schoolweging, valt de score in de landelijke 15% met zwaarste of lichtste populatie of in het middensegment. Bron: CBS schoolweging 2023/2024.

Sterke samenhang tussen schoolweging en schooladvies leerlingen

Met de nieuwe achterstandsindicator wordt door het CBS per school een schoolweging berekend. Bij deze maat wordt zowel naar het aantal leerlingen met een achterstandsrisico als naar de zwaarte van dat risico gekeken.
De schoolweging ligt tussen de 20 (geen leerlingen met een achterstandsrisico) en 40 (veel leerlingen met een achterstandsrisico).

In de figuur is te zien dat op de Nijmeegse scholen die een hoge schoolweging hebben (hoger dan 35) meestal 10 tot 40% van de leerlingen een schooladvies op minstens havo-niveau krijgt. Op scholen met een lage schoolweging (onder 25) is het aandeel advies op minstens havo-niveau veel hoger, tussen de 50 en 80%.


Figuur: Iedere stip staat voor een Nijmeegse basisschool en laat zien wat voor die school de schoolweging is en het % in groep 8 dat advies op minstens havo-niveau krijgt, schooljaar 2023/24 . Bron: DUO.

Wanneer het schooladvies aansluit bij het niveau van het kind is iedere verwijzing, of die nu naar vmbo of vwo is, goed. Passend bij de capaciteiten van het kind, en aansluitend bij de maatschappelijke behoefte aan een beroepsbevolking met verschillende vaardigheden en van verschillend opleidingsniveau. Het is wel onwenselijk als kinderen met lager opgeleide ouders "ondergeadviseerd" worden. Er zijn aanwijzingen dat dat in Nederland aan de orde is (CBS 2018).

Om dit risico te verkleinen wordt, naast het schooladvies van de leerkracht, ook een doorstroomtoets bij de leerlingen van groep 8 afgenomen. Wanneer het toetsadvies hoger is dan het schooladvies kan de school het (definitieve) schooladvies bijstellen.
Als je advies en toetsresultaat vergelijkt dan zie je landelijk het volgende (2023/2024):

  • Een minderheid van de kinderen haalt een toetsresultaat dat aansluit bij het schooladvies (30%).
  • Het aandeel kinderen een toetsresultaat heeft dat lager is dan het advies is bijna 40%
  • 22% van de kinderen scoort in de toets een half niveau hoger dan het advies, 10% een heel niveau. Bij ongeveer een kwart van de kinderen die hoger scoren dan het advies leidt dit tot een aanpassing in het advies.

Om te zien of onderadvisering vooral voorkomt bij scholen/kinderen in een achterstandssituatie wordt in onderstaande figuur per Nijmeegse school bekeken hoe de mate van onderadvisering zich verhoudt tot het schoolgewicht. Dan zie je dat scholen met weinig kinderen met een achterstandsrisico relatief vaak ook een laag percentage voor onderadvisering hebben: op de 22 scholen in Nijmegen die een schoolgewicht/populatie hebben waarmee ze tot de 15% lichtste scholen in Nederland behoren krijgt 20-25% van de kinderen een advies lager dan de toetsscore. Bij de scholen die tot de 15% zwaarste scholen horen of bij de scholen uit de middenmoot krijgt ongeveer 40-50% van de leerlingen een advies lager dan de toets. Onderadvisering komt dus vaker voor bij scholen met veel leerlingen met een risico op onderwijsachterstand.


Figuur: Gemiddeld percentage leerlingen per school dat een lager advies heeft gekregen dan toetsresultaat, naar populatiezwaarte van de scholen. Bron: Duo, Leerlingen BO naar schooladvies en toetsresultaat.

Voorbijlopers in het basisonderwijs

Bij het kiezen van een basisschool spelen veel overwegingen een rol: past het concept bij ouders en kind, is de school in de buurt, heeft de school een goede naam? In het Nijmeegse onderwijsbeleid is het het streven kinderen zoveel mogelijk in de eigen buurt naar school te laten gaan. Daarom is een van de belangrijkste plaatsingscriteria bij Schoolwijzer (het systeem van centrale aanmelding bij het basisonderwijs) het gegeven of een school al dan niet een "buurtschool" (een van de drie dichtstbijzijnde scholen) is.
Om te volgen of kinderen een school in hun woonomgeving bezoeken kunnen we onder andere kijken naar het aandeel "voorbijlopers" onder de basisschoolkinderen. Met "voorbijloper" bedoelen we kinderen die naar een basisschool gaan die minstens 300 meter verder van hun woning ligt dan de dichtstbijzijnde school.
Bijna 60% van de Nijmeegse basisscholieren is geen voorbijloper, bezoekt een school die dicht bij huis is. De rest, 40%, is wel voorbijloper. Het aandeel voorbijlopers is sinds 2014/2015 met 7% toegenomen. De stijging van het aantal voorbijlopers is het grootst in Nijmegen-Noord, waar in 2014 maar 20% voorbijlopers waren en in  2022/2023 40%. De belangrijkste verklaring hiervoor is dat er in die periode veel scholen in Nijmegen-Noord zijn bijgekomen. Tien jaar geleden was er veel minder keus voor ouders en kinderen waardoor er "vanzelf" veel kinderen naar de dichtstbijzijnde school gingen.


Figuur: % basisscholieren per schooljaar dat een school bezoekt meer dan 300 meter verder van hun huis verwijderd dan de dichtstbijzijnde school of een school buiten Nijmegen. Bron: bewerking bestanden leerplicht.

Als je naar de afzonderlijke Nijmeegse scholen kijkt en de mate waarin voorbijlopen daar voorkomt, zie je veel verscheidenheid. In onderstaande figuur staat voor iedere Nijmeegse basisschool een rondje, dat aangeeft hoeveel van de kinderen in de buurt deze school voorbijlopen, maar ook hoeveel kinderen andere scholen voorbijlopen om deze school te bezoeken. Dat geeft een heel verspreid patroon:


Figuur: Nijmeegse basisscholen en de mate waarin zij voorbijgelopen worden/voorbijlopers trekken, bruine streep is Nijmeegse gemiddelde schooljaar 22/23. Bron: bewerking bestanden leerplicht.

Globaal gesproken zijn er 4 verschillende combinaties:

  • A: scholen waar weinig kinderen uit de buurt aan voorbijlopen, en die ook relatief veel leerlingen van verder weg trekken, populaire scholen.
  • B: scholen waar meer dan gemiddeld kinderen uit de buurt aan voorbijlopen, maar die tegelijkertijd relatief veel leerlingen van verder weg trekken. Hierbij gaat het vooral om scholen met een uitgesproken profiel.
  • C: scholen waar meer dan gemiddeld kinderen uit de buurt aan voorbijlopen, en die ook relatief weinig kinderen van verder weg trekken, weinig populaire scholen.
  • D: scholen waar weinig kinderen uit de buurt aan voorbijlopen, maar die relatief weinig kinderen van verder weg trekken, echte buurtscholen.

Basisscholieren via Schoolwijzer geplaatst op basisschool

Voor kinderen die in Nijmegen naar het basisonderwijs gaan bestaat een centrale aanmelding, Schoolwijzer, van de samenwerkende Nijmeegse schoolbesturen. Ouders geven op naar welke school/scholen hun voorkeur uitgaat en in een grote plaatsingsronde in februari of maart voorafgaand aan het schooljaar worden de nieuwe leerlingen "geplaatst" op de basisscholen. Als er voor een school meer belangstelling is dan er plaatsen beschikbaar zijn, wordt volgens de volgende spelregels verdeeld: eerst kinderen die een broertje of zusje op de school hebben, dan kinderen voor wie de school een buurtschool is en dan de rest. Zo nodig wordt er binnen een groep geloot.
Voor het schooljaar 25/26 is de eerste plaatsingsronde in februari 2025 geweest.


Figuur: Plaatsing op 1e voorkeur (groep 0/1) in februari/maartrondes voor de schooljaren 21/22, 22/23, 23-24, 24/25 en 25-26. Bron: data Schoolwijzer.

Aan de eerste plaatsingsronde in februari doen rond de 1.600 kleuters mee, waarvan een beperkt aantal niet in Nijmegen woont. De meeste jaren krijgt rond 10% van de kinderen geen plek op de school van eerste voorkeur, 90% wel.
In de afgelopen jaren was in Nijmegen-Noord het aandeel kinderen dat op de school van 1e voorkeur geplaatst kon worden duidelijk lager dan in de rest van de stad. De dynamiek die samenhangt met het nieuwbouwkarakter van Noord (sterk groeiende aantallen basisscholieren, vestiging van nieuwe scholen) zorgde hiervoor. Voor het schooljaar 25/26 is de situatie in Noord veel gunstiger, vooral omdat de instroom (tijdelijk) iets lager is.

Kijk je naar andere kenmerken van de aangemelde kleuters dan zie je het volgende:

  • kleuters die al een broer of zus op de school van eerste voorkeur hebben worden allemaal geplaatst op die school
  • kleuters met een eerste voorkeur voor een buurtschool worden voor 94% ook op die school geplaatst
  • kleuters met een eerste voorkeur voor een "stadsschool" (islamitisch onderwijs of vrije school) krijgen veel minder een plaats op die school: 77% bij een gemiddelde van 90%
  • kleuters die niet in Nijmegen wonen (absoluut gezien geen grote groep, ruim 70 kleuters op 1.600 aanmeldingen) maken het minste kans op plaatsing op de school van eerste voorkeur (66%)


Figuur: Plaatsing op 1e voorkeur (groep 0/1) in februarironde voor het schooljaar 25/26. Bron: data Schoolwijzer

Bij de evaluatie van Schoolwijzer in 2021 zijn de meningen en ervaringen van ouders door middel van een enquête gepeild:

  • Ouders staan in het merendeel achter de principes van Schoolwijzer (71% vindt "in de buurt naar school" heel waardevol).
  • Bijna alle ouders vinden het terecht, vooral als het om het beperken van de groepsgrootte gaat, dat er grenzen aan het aantal toe te laten kinderen gesteld worden.
  • Bij meer aanmeldingen dan plaatsen vindt 2/3 de spelregels van Schoolwijzer een goede manier om de plaatsen te verdelen. Andere verdeelregels hebben veel minder steun.
  • Desondanks ervaart 44% van de ouders Schoolwijzer wel als een inbreuk op de keuzevrijheid.

VSV-cijfers blijven hoog

Wanneer een leerling (tot 23 jaar) stopt met school zonder dat hij of zij een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt heeft (d.w.z. minimaal een opleiding havo/vwo of mbo2-niveau) is er sprake van "Voortijdig School Verlaten".
Het beleid en de aanpak van VSV wordt regionaal opgepakt. Nijmegen hoort bij de RMC-regio Rijk van Nijmegen, waaronder ook de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar en Wijchen vallen.
Na een relatief laag VSV-percentage in 2019/2020 is  het cijfer in de gemeente en de regio Rijk van Nijmegen gaan stijgen om de laatste paar jaar op een hoog niveau te stabiliseren. Ook landelijk en in de andere kennissteden vertoont het VSV-percentage een vergelijkbaar patroon.


Figuur: Percentage nieuwe VSV-ers, wonend in Nijmegen, kennissteden, RMC-regio Rijk van Nijmegen en Nederland. Bron: DUO-dashbaord VSV.

  • In het schooljaar 23/24 verlieten in de regio 544 (2,54%) en in Nijmegen 319 (2,97%) leerlingen voortijdig het onderwijs.
  • Het regionale cijfer ligt op hetzelfde niveau als het landelijke cijfer. Het Nijmeegse cijfer is een stuk hoger. Meestal ligt het Nijmeegse cijfer lager dan in de andere kennissteden maar in de schooljaren 22/23 en 23/24 zijn deze cijfers vergelijkbaar.
  • De meeste VSV-ers zijn te vinden in het MBO. In het voorgezet onderwijs is de uitval beperkt.
  • Door verschillen in de manier waarop de VSV-cijfers berekend worden, zijn de uitkomsten van jaar tot jaar niet voor 100% vergelijkbaar.

Landelijk worden meerdere verklaringen voor de sterke stijging, met name in het schooljaar 21/22, gezien:

  • Deze stijging kan een effect van de coronacrisis zijn: verkeerde schoolkeuze door te weinig informatie (open dagen gingen niet door), mentale problemen en gebrek aan motivatie bij de studenten.
  • Maar ook de krapte op de arbeidsmarkt kan een rol spelen: jongeren krijgen een baan voordat zij een startkwalificatie behaald hebben en maken hun opleiding niet af.
  • Tenslotte kunnen ook problemen of andere leefgebieden (bijv. wachtlijsten voor de GGZ of geldzorgen onder jongeren) een rol spelen in schooluitval.

Wat gebeurt er verder met de jongeren die voortijdig het onderwijs verlaten?
Om dat in beeld te krijgen is tijd nodig. De meest recente cijfers betreffen schoolverlaters uit het schooljaar 2022/2023. Nadat op 1 oktober 2023 is vastgesteld dat zij VSV-er zijn, wordt één jaar later, op 1-10-2024, gekeken of zij weer terug in het onderwijs zijn, of betaald werk hebben.


Figuur: VSV-ers Nijmegen per schooljaar, naar situatie één jaar later. Bron: DUO/ministerie OCW.

Gemiddeld is zo'n 20 tot 25% van de Nijmeegse schoolverlaters weer terug in het onderwijs een jaar na het stoppen van de opleiding. Het aandeel dat werkt is meestal groter, maar onder de VSV-ers van 22/23 zijn er juist relatief weinig die na een jaar betaald werk hebben . De rest van de schoolverlaters (tussen 40-50 %) werkt niet, en gaat ook niet naar school.

Concentratie en samenhang van kwetsbare groepen

Voor verschillende kwetsbaarheids- en achterstandsindicatoren is eenzelfde spreidingsbeeld over de stad te zien:

  • Wijken in Nijmegen-Oost, Heijendaal, Hazenkamp, St. Anna, Brakkenstein, Hees, Weezenhof en Nijmegen-Noord scoren (erg) gunstig.
  • Daartegenover zijn de uitslagen aan de westkant van de stad (Dukenburg, Lindenholt, Hatert, Neerbosch-Oost) vaak ongunstig.


Figuur: Aandelen peuters met VVE-indicatie (GGD april 2024) en VO-leerlingen in 3e leerjaar dat naar havo/VWO gaat (DUO 21/22 en 22/23).

Dat is te zien op bovenstaande kaartjes die in beeld brengen hoe het in de verschillende wijken staat met aandelen peuters met een VVE-indicatie en met het aandeel VO-scholieren dat haar havo/VWO gaat. Ook andere indicatoren (concentratiegebieden leerlingen met achterstandsrisico, aandeel leerlingen met contact met Leerplicht, etc.) geven een vergelijkbare verdeling.

De slechte scores zijn uitingen van de minder gunstige sociaaleconomische positie van de inwoners van deze wijken. De samenhang is soms nog sterker: het kan om dezelfde huishoudens gaan, die in verschillende indicatoren naar voren komen.

Ook op schoolniveau kan er sprake zijn van concentratie en samenhang van kwetsbare leerlingen. Zo zijn vooral op scholen voor speciaal (basis) onderwijs veel leerlingen die ook indicaties voor jeugdzorg hebben. Op de reguliere basisscholen is het aandeel van zulke leerlingen bij scholen met een zware of gemiddelde populatie ook hoger dan bij reguliere basisscholen met een lichte populatie.


Figuur: Aandeel leerlingen met een indicatie voor jeugdzorg. Bron: SSB 2024.

Laaggeletterdheid

Uit het landelijk PIAAC-onderzoek blijkt dat 12% van de Nederlanders tussen de 16 en 65, in absolute termen 1,3 miljoen mensen, laaggeletterd is. Wanneer je ook laaggecijferden en 65+-ers meeneemt is de totale groep laaggeletterden en laaggecijferden 2,5 miljoen (Algemene Rekenkamer).

Laaggeletterdheid is niet hetzelfde als (semi-)analfabetisme, het niet kunnen lezen of slechts moeizaam kunnen lezen van losse letters of een paar woorden. Analfabetisme komt in Nederland, zeker onder de autochtone bevolking, maar heel beperkt voor, bij 1%  van de mensen.
Laaggeletterdheid houdt in dat men in meer of mindere mate moeite heeft met het begrijpen van geschreven informatie, als bijv. gebruiksaanwijzingen, aanvraagformulieren of brochures. Vooral mensen die geen opleiding hebben, of alleen de basisschool hebben afgemaakt, eerste generatie allochtonen en ouderen zijn relatief vaak laaggeletterd.


Figuur: Aandeel laaggeletterden per kenmerk, Nederland 2012. Bron: PIAAC, kernvaardigheden voor werk en leven.

In opdracht van de rijksoverheid zijn de PIAAC-gegevens gecombineerd met registratiedata van het CBS om zo op gemeentelijk niveau een inschatting van omvang en typering van de groep laaggeletterden te maken. Daaruit blijkt dat onder de Nijmeegse bevolking het aandeel laaggeletterden iets lager is dan het landelijk gemiddelde, omdat de Nijmeegse bevolking relatief gezien veel jonge en hoogopgeleide mensen bevat. Naar schatting is in Nijmegen ongeveer 10% van de 16 tot 65-jarigen, rond de 12.000 personen, laaggeletterd.


Figuur: Laaggeletterdheid in Nijmegen en Nederland. Bron: geletterheidinzicht.nl, schatting op basis van PIAAC- en CBS-data.

Vooral het aandeel "sterk laaggeletterd" is in Nijmegen wat lager dan in Nederland als geheel.
De mate van laaggeletterdheid loopt tussen de andere kennissteden sterk uiteen, van 7 of 8% in Eindhoven en Arnhem tot 13% in Tilburg en Maastricht en zelfs 24% in Enschede.


Figuur: Samenstelling groep laaggeletterden in Nijmegen en Nederland. Bron: geletterheidinzicht.nl

Net als in Nederland als geheel vormen "migranten 30+ met partner en/of kind" de belangrijkste groep binnen de laaggeletterden (bijna 40%). Verder valt op dat in Nijmegen jongeren tot 30 zonder partner of kind relatief sterk aanwezig zijn onder de groep laaggeletterden.

Kansen op de arbeidsmarkt

Opleidingsniveau is een belangrijke indicator voor kansen op de arbeidsmarkt. Zoals in de figuur te zien is, is werkloosheid onder Nijmegenaren met een lage opleiding (d.w.z. zonder startkwalificatie) drie keer zo hoog als bij mensen met een hoge opleiding.
Dat lager opgeleiden slechtere kansen op de arbeidsmarkt hebben is ook in heel Nederland zo. In Nijmegen, en ook in de andere kennissteden, is deze achterstandspositie echter sterker dan gemiddeld.


Figuur: Werkloosheidspercentage per opleidingsniveau, 2024. Bron: CBS.

Ook uit onderzoek van het CPB (2017) blijkt dat jongeren met een startkwalificatie het beter doen op de arbeidsmarkt: ze hebben anderhalf keer zo vaak een baan als jongeren zonder startkwalificatie, meer baan- en werkzekerheid. Ze zijn ook vaker economisch zelfstandig. Dit komt niet alleen omdat ze vaker werken maar ook omdat ze, wanneer ze werken, een beter inkomen hebben.

Deze pagina is gebouwd op 05/28/2025 08:25:35 met de export van 05/28/2025 08:17:23